Maritiem Verleden

Tegel met wapen van Oost-Vlieland zijnde de zeepinck, de vroegere loodsboot


De 16e eeuw

Aan het begin van de zestiende eeuw kende Vlieland een dorp in het westen en enkele huisjes op Oosteinde. Oost-Vlieland bestond uit eenvoudige huisjes, opgetrokken uit hout of plaggen. Wanden, vloeren, daken en zitbanken buiten de huizen werden gemaakt van zoden die men uit de duinen haalde. Ook werd er vaak zeewier gebruikt. De dakbedekking was meestal van riet of stro.
Het dorp werd bewoond door handwerkslieden en scheepsvolk zonder landbezit. De mensen waren afhankelijk van de aanvoer van levensmiddelen van de wal en dus economisch erg kwetsbaar. In de zestiende eeuw hielden Vlielanders zich voornamelijk bezig met visserij en enige vrachtvaart.

Vanaf de tweede helft van de 16de eeuw diende Vlieland in toenemende mate als uit- en invalspoort naar en van de open zee. De Admiraliteiten van Amsterdam en het Noorderkwartier (afwisselend gevestigd in Hoorn en Enkhuizen) benutten Vlieland als steunpunt voor de oorlogs- en handelsvloten, die hun thuishavens hadden in de oude Zuiderzeesteden. Veel schepen vertrokken vanaf de rede van Vlieland om in het Oostzeegebied handel te drijven, met als voornaamste handelswaar graan. Juist deze handel heeft Nederland en Vlieland een enorme voorspoed gebracht, nog meer dan de Verenigde Oost-Indische Compagnie. De Sont-tollijsten ( de Sont is een zeestraat tussen Denemarken en Zweden en verbindt het Kattegat met de Oostzee) vertellen ons precies wat daar allemaal passeerde en met welke bestemming. Daar waren véél Nederlandse schepen bij, waaronder vaak tientallen met Vlielander kapiteins.

De 80-jarige oorlog trof ook Vlieland. In 1575 plunderden Spaanse troepen van Caspar di Robles, gouverneur van Friesland, het eiland. Ze staken Oost-Vlieland in brand. Ongeveer 450 huisjes gingen verloren. Het eerste huis dat met baksteen werd gebouwd, is het huidige Tromp’s Huys. Het Vlie werd hierna beveiligd door militairen om herhaling van de Spaanse plunderingen te voorkomen. Hierdoor was het langs het Vlie tamelijk veilig en veel schippers en scheepsvolk, vooral uit Amsterdam en omgeving, vestigden zich met hun gezin op Vlieland.

Van 1598 tot 1795 stuurden de Admiraliteiten van Amsterdam, het Noorderkwartier (Hoorn en Enkhuizen) en Friesland (Dokkum en later Harlingen) commissarissen naar Vlieland. De Admiraliteit – wij zouden nu zeggen de Marine – nam waarschijnlijk ook de oude burgerlijke functies over, zoals het verzorgen van beloodsing en betonning, het innen van gelden voor ‘Convoyen en Licenten’, de controle op uitrusting en zeewaardigheid van schepen en overige taken ten dienste van het scheepvaartverkeer. Dit gebeurde vanuit het Gemeene landhuys, een groot huis met 3 haarden, waarvan aangenomen wordt dat dit het huidige Tromp’s Huys is. Het zou echter ook kunnen dat het Gemeene Landhuys aan het begin van de Groote Straat ( nu Dorpsstraat ( nr 47-53)) heeft gestaan, dit huis is in 1839 afgebroken.

Model van de 7 Provincien in de hal van het Tromp's huys.


In de hal van het museum staat het prachtige model van de 7 Provinciën, het vlaggenschip van admiraal Michiel Adriaenszoon de Ruyter. Het model is gebouwd op schaal 1:38,5 door Albert Haverland, Jelle Horjus en Harry van Keulen.
Admiraal Michiel Adriaenszoon de Ruyter is meerdere malen op Vlieland geweest. Hij ging hier bij herhaling ter kerke en schonk een koperen kroonluchter aan de kerk.



De 17e en 18e eeuw

In de periode van 1652 tot 1674 was de Nederlandse Republiek tot driemaal toe in oorlog met het Engelse Koninkrijk. Beide naties betwisten elkaar de zeggenschap over koloniën, nederzettingen en handelsroutes. Ondanks verbeteringen aan de vloot, brachten de Engelsen de Nederlanders in de tweede Engels-Nederlandse oorlog (1665-67) soms nog zware slagen toe. De overwinning van de één werd – soms weken later alweer! – teniet gedaan door een overwinning van de ander.

Op 19 en 20 augustus 1666 brachten de Engelsen zo’n zware slag toe aan Nederland. De ramp wordt wel Holmes’ Bonfire genoemd (Holmes’ vreugdevuur). Onder bevel van de Engelse schout-bij-nacht Robert Holmes, stak een Engels konvooi 170 schepen in brand die op de rede van Vlieland lagen te wachten op een bevel om uit te varen. Minstens 2000 mensen kwamen om. De volgende dag brandden de Engelsen het dorp West-Terschelling plat. Het was Holmes gelukt om de Republiek daar te treffen waar het gevoelig was: de overzeese handel. De Nederlandse vloot nam wraak tijdens de alom bekende Tocht naar Chatham.

Na de turbulente 17de eeuw was de 18de betrekkelijk rustig. De koopvaardij richtte zich grotendeels op de koloniën in Oost en West. De Vierde Engelse oorlog woedde van 1780 – 1784 en bracht veel schade toe aan onze handelsbetrekkingen. De slag bij de Doggersbank vormde het enige belangrijke evenement.
In de Franse tijd ( 1795-1813) werden handel en scheepvaart ernstig belemmerd door het Continentaal Stelsel, dat Napoleon invoerde.
Op Vlieland heerste armoede en het eens zo welvarende dorp met 4000 inwoners, waaronder 80 schippers en commandeurs, kwijnde. Het aantal inwoners daalde tot slechts 400. De voornaamste bronnen van inkomst waren de kustvisserij en haringvangst.

Schilderij van de Dorpsstraat van Vlieland anno 1896, met loslopende geiten

Meer te weten komen over het maritieme verleden? Het prachtige scheepsmodel van de 7 Provinciën en het model van de Geelvinck, het schip van Willem de Vlamingh, bekijken? Wat vertelt het prachtige schilderij van Elisabeth Sinding, dat u hiernaast afgebeeld ziet, over Vlieland aan het einde van de 19e eeuw?

Kom het museum bezoeken of doe mee aan de Markante Monumentenwandeling!