tekening van de brand op terschelling uit het boek d'Engelsche furie

Frans Esausz den Huessen

Predikant op Oost-Vlieland en ooggetuige van de ramp van 1666

Frans Esausz den Huessen (Enkhuizen 1599 – 1679 Oost-Vlieland) was predikant op Oost-Vlieland van 1625 tot 1661.

In 1651 is Frans Esausz den Huessen te Amsterdam gehuwd met Sara Davids. Samen kregen zijn een zoon, Nicolaus Doemer den Huessen, hij werd predikant te Koedijk.

Voordat Den Huessen als predikant te Oost-Vlieland beroepen werd, had hij een niet nader gespecificeerd beroep in Enkhuizen. Hij viel op door zijn ‘singuliere gaven’, den Heussen werd daardoor een zogenaamde ‘Duitse klerk’, een predikant zonder universitaire opleiding. Evengoed liet hij een indrukwekkende hoeveelheid geschriften na.

d’Engelsche Furie

Predikant Den Huessen schrijft in 1667, een jaar na de ramp op het Vlie, een ooggetuigenverslag van de gebeurtenissen op 19 en 20 augustus 1666. Dit werk is getiteld Gedachtenisse van d’Engelsche Furie, Op de Vliestroom En der Schellingh.

Van uur tot uur doet hij verslag van de komst van de Engelsen onder leiding van Schout bij nacht Robert Holmes, de dreiging die van de Engelse vloot uitging en de dappere pogingen van zowel burgers als zeelui om de Engelsen af te schrikken.


Donkerrode kaft boekje met titel Gedachtenisse van d’Engelsche Furie Op de Vliestroom En der Schellingh geschreven door dominee Den Huessen

Zo roemt hij de heldendaden van Cornelis Jacobsz, die een poging doet de Engelsen een buitgemaakt schip weer afhandig te maken, want weynige Vlielanders / en daer onder Schipper Heldt / kregen tijt en gelegenheyt / om gewapent met musketten naer by bemelte Schellingers in haer Schuytjen te voegen / en aff te steken om de Engelsche haren rooff weder te ontjagen. Heldt neemt die gelegenheid wel en lijkt ook nog eens succesvol in de achtervolging. De Engelsen besluiten daarop echter het buitgemaakte schip in brand te steken, zodat het alsnog verloren gaat. 

Den Huessen voert nogmaals Cornelis Jacobsz. op: een Vlielander schipper (…) / die geschut op hadde / en wiens Boodtsgesellen hem getrouw waren/ stelde sich dapperlick in tegenweer.  Omsingeld door vijanden als hij was, moest onze Heldt de strijd echter opgeven.  De Engelsen steken uiteindelijk de koopvaardijvloot in brand. Zo’n 150-170 schepen gaan 19 augustus in vlammen op.
De burgemeesters van Vlieland – er waren nog twee dorpen in die tijd! – roepen de burgers op zich te wapenen met geweren, schoppen en spaden en zich aan de vijand te laten zien op de horn, het oostelijke strand: Burgemeesteren lieten met trommelslagen uytroepen / dat mannen en vrouwen selfs ook de Mennisten soo wel als andere met geweer / schoppen en spaeden haer van stonden aen souden vervoeghen / op de horn. ’t Welck ook in aller haest geschiedde.

Er staan wel 300-400 ‘bewapende’ mensen op het strand. De Engelsen zien dat vanaf hun schepen en denken dat er een grote troepenmacht op Vlieland is gelegerd. Daarom durven ze niet aan land te gaan om het dorp Oost-Vlieland plat te branden.
Dat lot blijft West-Terschelling niet bespaard. Op 20 augustus plunderen de Engelsen het dorp en steken ze het in brand.

De ramp bij Vlieland en Terschelling leidt ertoe dat de beurs in Amsterdam drie dagen dicht gaat. Woedende handelaren staan bij Michiel Adriaansz. de Ruyter op de stoep. In 1667 neemt deze admiraal wraak door in de tocht naar Chatham de Engelse schepen in brand te steken en het vlaggenschip van de Engelsen, de Royal Charles, buit te maken. De achtersteven hangt nu als oorlogsbuit in het Rijksmuseum te Amsterdam.