“Het Wachtende Water 6”

Werk in uitvoering – door JW Rijneveldshoek

Zoals ik al eerder meldde, verblijf ik momenteel in Studio Betzy van Museum Tromp’s Huys, om hier als “artist in residence” te schrijven aan mijn novelle “Het Wachtende Water”, over de laatste levensdagen van J.J. Slauerhoff. Via deze artikelen houd ik ieder op de hoogte van de vorderingen.

De Vlaamse psycholoog en psychoanalyticus Paul Verhaeghe komt in zijn essay “Intieme Vreemden” tot een interessante beschouwing die mij aan Slauerhoff deed denken (en misschien ook wel aan mijzelf). Hij benoemt intimiteit als een dubbelzinnige krachtenspel. Zo is er in de liefde een verlangen naar verbinding maar tegelijk ook
….. angst voor “samensmelting”.
Want als we met onze partner samensmelten dan verdwijnt ons “ik” als “ik”. Dat komt tot uiting in bindingsangst, waar sommige mensen – neem Slauerhoff – veel last van kunnen hebben. Verhaeghe noemt in dit verband ook Eros en Thanatos (inderdaad Freud is nog steeds actueel).

Eros versus Thanatos

Bij de Eros-drift ging voor Freud niet alleen om het puur seksuele, maar ook om het samengaan met de ander/anderen. Tegenover Eros plaatste Freud Thanatos, de doodsdrift. En daarbij ligt, volgens Verhaeghe, de nadruk niet op het willen sterven, maar het losmaken uit een groter sociaal geheel. Exact het tegenovergestelde dus van de verbindende Eros-drift. Oftewel socialisatie versus subjectificatie. Bij het laatste begrip gaat het erom dat je liever alleen bent dan deel uitmaakt van een groep. Zo wilde Slauerhoff absoluut bij niets en niemand horen. Onder literaire gelijken bleef hij de eenling binnen de groep. Ook op zee trok hij zich het liefst terug in zijn kajuit (in zijn brieven liet hij zich zelfs heel negatief over zowel de bemanningsleden als de eersteklaspassagiers).

Vrouwenverslinder

Dit leidde er in ieder geval toe dat Slauerhoff zijn hele leven zoekende was. Maar naar wat dat was ook hem dikwijls onduidelijk. Op zee verlangde hij naar een vaste stek, in Nederland of in een ver warm land. Echter, zodra hij zich ergens gevestigd had wilde hij niets lievers dan weer op zee zijn. Met andere woorden, in wat hij nastreefde en verlangde werd hij telkens teleurgesteld waardoor hij weer op zoek moest. Dat kwam ook tot uiting in zijn relaties met vrouwen. Maar zo’n beetje iedere liefdesrelatie liep al snel op de klippen. Omdat hij teleurgesteld werd in de ander of dat de ander onwenselijke verwachtingen koesterde
(bijvoorbeeld over trouwen). Gevolg is dat hij tijdens zijn hele leven een spoor van gebroken harten achterliet. Zelfs zijn trouwe correspondentievriendin Heleen Hille Ris Lambers was eigenlijk liever met hem getrouwd. Dat blijkt ook wel uit deze ontroerende passage uit een brief van haar aan Slauerhoff, gedateerd 11 september 1928:

‘Lieve, lieve Jan,

Wees niet boos, maar ik was ten einde raad. Vergeet niet dat jij minder van mij verlangt, dan ik van jou – ik wil je geheel, ik krijg een deel van je dat me oneindig lief is, maar waar ik toch niet genoeg aan heb. Ik wil steeds meer, en in iedere brief lees ik veel liefs maar nooit wat ik erin hoop te vinden en wat blijft ontbreken; nooit zal ik voor jou kunnen zijn wat ik zou willen.’


Overbodig te zeggen dat uit hun correspondentie blijkt dat hij haar op andere momenten klaarblijkelijk wel die hoop had geschonken en daar later weer van terug was gekomen. In mijn novelle “Het Wachtende Water” passeren veel van die vrouwen de revue. Zoals Lenie Eerland, de vrouw van een een geneesheer-directeur in Nederlands-Indië die zo verliefd op hem werd dat zij haar kersverse huwelijk voor Slauerhoff opgaf in de verwachting dat de dichter wel met haar zou trouwen, wat – spoiler! – niet gebeurde.

“Juf Bruin”

Tot slot, ik vrees dat het vrouwenverslindend gedrag van Slauerhoff bij mij tot een zekere zin van erotomanie heeft geleid. Ik heb namelijk in alle eenzaamheid mijn hart verpand aan een vrouw die mij hier bijna vier weken gezelschap heeft gehouden. Helene Alida Maria Bruin, op Vlieland beter bekend als “Juf Bruin”. Om u gerust te stellen: Juf Bruin (voor haar neefjes en nichtjes heette zij Tante Lena) is niet meer onder ons. Zij werd op 21 december 1908 geboren en overleed hier op Vlieland op 20 februari 1986. Ik ken haar slechts van het fraaie portret, dat hier in Studio Betzy hangt. Het is geschilderd door Rudolf Ernst Penning (1910-1972). De kunstenaar heeft dit portret ongetwijfeld vervaardigd in de kortstondige periode dat hij met haar getrouwd was (het huwelijk werd op 28 oktober 1932 gesloten, maar na enige jaren verhuisde hij al naar Parijs). Elke avond na het schrijven, soms pas ’s nachts, zet ik mij met een glaasje jonge jenever neer tegenover haar. En vraag mij af hoe ik die ingetogen, enigszins naar binnen gerichte blik van haar moet duiden. Ik fantaseer er natuurlijk op los. Het leidde in ieder geval tot de volgende passage in “Het Wachtende Water” (een verhaal binnen de novelle dat zogenaamd door de Slauerhoff geschreven is), waarbij ik het vrouwelijke personage naar Helene Bruin modelleerde:

Uit “De Geur van de Frangipani”:

De jonge vrouw droeg een dunne, geruite japon met lange mouwen. Die mouwen waren weliswaar te warm voor dit weer maar de verraderlijke malariamuskieten gaven haar geen andere keuze. In haar hand rustte een saamgevouwen parasol. Haar lange, zwarte haar was opgestoken, een noodzakelijke ingreep om de hitte te weerstaan, zoo had zij hem verklaard. Hij vond het prachtig. Hij vond alles aan haar prachtig. (…)

N.B.
Bij dit artikel heb ik gebruik gemaakt van: “Paul Verhaeghe: We willen versmelten en losbreken” van psychologie.nl :
Paul Verhaeghe: ‘We willen versmelten en losbreken’ – Filosofie Magazine

En:
“Van een liefde die vriendschap bleef”, bezorgd door Wim Hazeu, Letterkundig Museum, Den Haag (2007).